donderdag 20 september 2018

Ons Ria


Het verhaal moet nog een keer verteld, iemand moet het doen. Dus laat ik gewoon vooraan beginnen. Bij de kleine Ria in het jaar des Heeren 1968, een meiske van bijna zestien, dat geen zin meer had in school. Pa zette haar bij de artiesteningang van de Tilburgse Schouwburg af ‘ga hier maar solliciteren’. Na een gesprekje met directeur Leo den Brabander en adjunct Piet Maes kon ze zowaar beginnen, als administratief medewerkster. Die mannen, maar ook toneelmeester Simon Vervoort zorgde er voor dat haar in die woelige jaren zestig, niets overkwam. En nu, vijf decennia later, neemt ze afscheid.

Om alvast een voorschot te nemen lunchten we gisteren met collega’s. Natuurlijk was dat de tijd voor sterke verhalen uit de oude doos. Sommige zijn te sappig om hier te openbaren. De zeden in de jaren zeventig waren anders dan in dit preutse #metoo tijdperk. Nee, nee, ik blijf integer, ik zwijg als mijnheer pastoor. Al waren er mooie verhalen bij. Zoals over een circusolifant die met zijn dikke billen nooduitgangen opende en over krengen van vrouwen die glimlachen op, maar snauwen achter het podium.

Het is met name voor de charmante heren dat ze zelf ook eens in de schouwburg ging zitten. Want na de Franse golf met Charles Aznavour en Julien Clerc kwamen de Nederlandse chansonniers. Denk bijvoorbeeld aan de vooralsnog onsterfelijke Herman van Veen met zijn gevoelige liedjes. Hij wist haar wel van het werk te houden, als ze weer eens enveloppen zat te typen of te vouwen achter de receptie. Want dat was de stand van de database marketing in die tijd. Ze kreeg een telefoonboek en een stapel enveloppen ‘begin maar bij de A meisje’. Gelukkig wist ook mijn illustere voorganger Leo Pot in die tijd dat je Ria af en toe een pleziertje moest gunnen. Na een uurtje folders vouwen werd er een kwartiertje gedanst.

Maar goed, even terug naar die artiesten die ze niet is vergeten. ze vertelde me gisteren dat in die jaren zeventig een man uit Sittard wekenlang in de schouwburg repeteerde. Over de doden niets dan goeds, al was de onzekere artiest achter de schermen behoorlijk narrig en streng. Hij werkte in zijn kleedkamer met zijn vrouw Rietje aan vrolijke liedjes en op een dag maakte hij zelfs een tekening voor haar die ze nog steeds koestert. ‘S avonds kwam dat allemaal goed in de zaal, want stiekum wist ze wel, hij zong dat niemendalletje over die vierentwintig rozen speciaal voor haar.

In de jaren tachtig en negentig werden artiesten als Freek de Jonge en Youp van het Hek groot, ontstonden terugkerende producties zoals de Tilburgse Revue en het Kruikenconcert. Zaken die zorgden voor grote drukte voor maar ook achter de schermen en waarbij zij het hoofd koel hield en ongevoelig was voor dronkenschappen en kapsones. En als er al eens eentje tussen zat die te veeleisend was, zoals Rene Froger die de artiestenfoyer voor personeel blokkeerde, dan was het wel de directeur die kordaat optrad ‘u kan kiezen: of u laat mijn personeel hier rustig koffie drinken, of u drinkt vanavond maar fijn thuis een bakje leut op uw eigen bank’.

Zij heeft het werk zien veranderen en de druk op de organisatie zien toenemen. In de begintijd waren er in de schouwburg per jaar zestig producties die vaak weken bleven staan. Tegenwoordig zijn het er in de schouwburg en concertzaal samen al meer dan vierhonderd. En al die artiesten bellen bij de zelfde achterdeur aan. Veel tijd om kennis te maken is er niet meer bij, al blijven sommige artiesten en hun impresario’s jaar na jaar naar Tilburg terugkeren.

Ach Ria, ze was zo veel meer dan het gezicht naar de artiesten. De afgelopen jaren heb ik haar leren kennen als de vrolijke noot bij binnenkomst en vertrek. Als ik haar meldde waar ik heen ging zei ze gepast ‘dat is goed’. Achter mijn rug om zei ze daarna tegen haar collega’s ‘er is hier dan wel een directeur, maar ik ben degene die het te zeggen heeft’. Daar moet ik nog een tegeltje van maken. En de volgende keer? Dan komt ze niet via de artiesteningang, maar schrijdt ze waardig over de rode loper, ons Ria.