maandag 24 oktober 2011

De straat op

Je hoeft maar een winkelcentrum binnen te lopen of ze staan er weer, die mensen die je aanspreken voor van alles en nog wat. Een abonnement, een goed gesprek met onze Lieve Heer, of een bijdrage voor zielige zeehondjes. Of anders dat je zeker ook moet vinden dat het schandalig is, al die misstanden in de maatschappij. Voor je het weet moet je een handtekening zetten, een blaadje lezen, een muntje in een bus stoppen of je mening geven voor een cameraploeg. Dus ik kijk met enige huiver uit naar mijn plan om de wijken in te gaan. Amper begonnen, lig ik nu al op straat. Hoe kom ik op het idee. Ik lijk wel zo’n politicus die voor het oog van de camera wil laten zien dat ie gevoelig is voor de stem van het volk. Toch is het een oprechte poging om er achter te komen in welke stad ik nu eigenlijk ben beland.

Ik raak nu een beetje gewend aan het dagelijkse publiek in onze foyers. Ik maak een babbeltje links en rechts en spreek de brave burgers bij een klassiek concert en de nerveuze moeder met drukke kinderen voor de voorstelling in de herfstvakantie. Ze zijn allemaal even aardig en openhartig, leer mij de Brabanders kennen. Maar de mensen die niet komen ken ik niet. Ik kan ze niet vragen waarom ze niet zijn gekomen, want ze zijn er niet. Tenzij ik de mensen zelf opzoek natuurlijk. Vandaar het initiatief voor een heuse ‘Rob on tour’. Buiten het zicht van camera’s, zonder microfoons en zonder enquêteformulieren. Gewoon een babbeltje met de Tilburgers over hun eigen schouwburg en concertzaal. Als ze dat tenminste ook zo zien. Ik bedoel dat het van henzelf is, die fraaie podia. Want ze zijn natuurlijk niet van mij die gebouwen, ach welnee. Ik mag er alleen voor zorgen dat ze zoveel mogelijk opleveren voor deze stad en haar inwoners. Ik ben slechts de directeur die, eigenlijk als een soort rentmeester, zorg draagt voor de culturele grandeur en de service in dit culturele erfgoed aan de Schouwburgring. Dus begrijpt u mij niet verkeerd, let u vooral niet op mij, ik ben slechts uw nederig dienaar.

Maar nu zonder gekheid. Deze week zit ik bijvoorbeeld in een brasserie in Tilburg-Noord en een cafetaria in De Blaak. Ik vraag wat mensen bij me aan tafel voor een kop koffie en een stuk appelgebak. Gewoon voor een praatje. Niet over het weer of over de politiek, maar over theater en muziek. Over wat dat voor hen betekent en of ze wel eens naar een uitvoering van het een of ander gaan. En als dat dan niet de schouwburg of de concertzaal is, waarom dan niet. Misschien bieden we niet wat zij leuk vinden of weten ze niet wat er te doen is. Of wel, maar wie weet is het te duur, of staat hen juist het publiek van onze podia niet aan. Ik weet het niet, maar ik wil er wel graag achter komen. Als ik de drempels weet, kan ik ze misschien weghalen.

Wetenschappelijk gezien is het natuurlijk niet zo veel waard zo´n straatonderzoekje. Want echt representatief kan het niet worden. Ik heb geen tijd om 1.500 Tilburgers te spreken, hoe graag ik dat ook zou willen. Al ga ik dit de komende weken wel op maar liefst zes plekken doen in deze grote stad. En ik denk dat ik er heel veel van ga opsteken, van deze versnelde introductiecursus ´Tilburg voor beginners´. Dat is ook wat waard, dus ik vertrouw er op dat ik mijn schroom wel zal overwinnen om me te scharen tussen straatverkopers en zieltjeswinners. Als u me ziet, loop niet in een boog om me heen, ik wil u niets verkopen, schuif bij me aan tafel. Overwin uw weerzin, zoals ik mijn angst om u aan te spreken overwin. By the way, om u te lokken heb ik nog wat gratis theaterkaartjes in mijn achterzak, dat dan weer wel.

maandag 3 oktober 2011

Zoetigheid

Het staartje van de zomer is een tropische verrassing, ook in Tilburg. Terrassen zijn overvol, mijn agenda puilt uit met afspraken. Ik ben in de fortuinlijke positie dat allerlei interessante mensen met me willen kennismaken. Dus fiets ik soms gehaast op een oude damesfiets door de stad en ontdek mijn nieuwe werkomgeving. Ik barst van enthousiasme en energie, ik lijk wel verliefd. Om je een idee te geven. Weet je nog hoe spannend het was, die eerste keer? De eerste keer een diploma halen, je eerste zoen of je eerste huis? Dat bruisende, die kriebels in je buik, de euforie in je hoofd. Haal dat gevoel even terug en je weet hoe ik me door mijn nieuwe stad beweeg.

Alles is nieuw en veel dingen doe ik weer voor de eerste keer. De eerste voorstellingen, maar ook de eerste gesprekken met het management over de toekomst van Theaters Tilburg en het eerste onderonsje met de burgemeester. En dus ook de eerste lastige personeelsgesprekken en de eerste harde noten. Ik ben immers niet in een tijd van windstilte begonnen. De komende jaren zullen we bij Theaters Tilburg het nodige moeten veranderen om net zo succesvol te blijven als we al jaren waren. In zo’n groot bedrijf gaat dat niet vanzelf. Ik zal mijn best moeten doen om mensen te overtuigen en motiveren. En om lastige keuzes te maken. En geloof me, dat valt niet mee. Mensen werken bij ons met passie om al die voorstellingen en concerten mogelijk te maken. Om het u als publiek zo goed mogelijk naar de zin te maken. Dus als dat minder moet, of heel anders, dan is dat niet zonder slag of stoot veranderd. Ik zal het ook deze winter nog af en toe knap warm krijgen.

Het mooie van mijn vak is dat het elke avond weer feest is en steeds weer nieuw. Met soms momenten die een moment markeren, gedenkwaardig maken. Zoals de première van cabaretier Leon van der Zanden afgelopen zaterdag. Een Brabantse jongen, alleen op een podium. De volle zaal die lacht en wordt meegenomen in zijn sappige vertellingen. Meestal van harte, maar soms ook besmuikt gniffelend om het vulgaire universum van deze dertiger. Tijdens zijn show was hij druk in de weer met het schillen van appels, peren en kiwi’s. Om die vervolgens in een groot wit apparaat te vermalen en uit te persen. Het sap en vruchtvlees spatte in het rond. Ik zal niet alles verklappen, maar aan het einde nam een met fruitsmurrie besmeurde cabaretier het daverende applaus in ontvangst. Ik zat op het zijtoneel met een bosje bloemen en kreeg een zetje van de technicus.

De eerste keer het toneel op voor de bloemen. Normaal geef ik de artiest braaf de hand, nu aarzelde ik bij het zien van zijn kleverige gezicht en handen. Maar goed, voor het oog van het publiek kon ik niet achterblijven. Ik gaf hem een hand, hij trok me naar zich toe en fluisterde: ‘zoenen’. Een tweede aarzeling, ik zoen meestal geen artiesten op het toneel. Het klonk een beetje als die aanmoediging in dat reclamefilmpje, waarbij een zwart duiveltje op de schouder van een jonge man blijft roepen: ‘zoenen, zoenen, zoenen’. Dus deed ik dat maar. Achter de coulissen veegde ik mijn gezicht schoon en likte ik mijn lippen. Ik had het warm, het was plots weer zomer. Je kan van zijn programma zeggen wat je wil, maar Leon van der Zanden smaakt als een tropische verrassing.